Het hart blijft een eenzame jager

Vulpen met er haaks onder de dop, zodat er een kruis ontstaat. Illustratie bij een kort verhaal over ouderdom van tekstschrijver Jacob.
© de tekstschrijvers

Ze wil naar buiten. Het vooruitzicht op rust in haar hart is sterker dan een zwak gestel. De wandelingen op de maandagavonden houden haar op de been. Te zeer verknocht aan die straat om ooit nog aan dit verzorgingshuis te kunnen wennen, slaat ze een verkleurde regenjas over haar mantelpak en haastig stopt ze wat grijze lokken onder een vale muts. 

Ze leefde zuinig. Zo was het doel van haar huwelijksreis het ‘drie landen punt’; de viering van haar zilveren bruiloft vond plaats in een wegrestaurant van ‘Van der Valk’, waar de omzet een hoger doel diende dan de tevredenheid van klanten. Iets wat lang aan de goedhartige vrouw kon knagen. Ze begreep dat een ‘Michelinster’ hier misplaatst zou zijn maar voor hun opzij gelegde geld had ze meer elan, of op z’n minst aandacht verwacht. Toch had ze er nooit spijt van dat ze na het verlaten van de huishoudschool de zorg voor haar gezin zwaarder vond wegen dan de mogelijkheid op een etentje in een chique restaurant, een krantenabonnement, een auto of een verre vakantie. Die zorg was namelijk hààr werk. 

In het huis van haar leven waar ze zevenenvijftig jaar elke nacht heeft geslapen, beleefde ze haar gelukkigste momenten wanneer tussen vier en zes, de twee zonen uit school aanschoven en er, als vader kwam eten, drie generaties aan tafel zaten. Herinneringen aan dat geluk kwamen tot verdriet vaker dan haar volwassen kerels terug.

Ook daarom stond ze samen met haar man dagen achtereen gebukt tussen de schuttingen van een keurig onderhouden tuin, waarin azalea’s, klaprozen en tulpen in door witte stenen afgebakende perkjes groeiden, en waar hoog boven zwermen zwaluwen in de nazomer uiteenvielen. 

De winter die daarop volgde bleef ze welbeschouwd met zichzelf alleen. De burenplicht leefde nog wèl, en zo kwam het dat ze tweemaal per week visite kreeg van een vrouw die ze voordien alleen van gezicht kende. Ze kon zich op deze bezoekjes verheugen: ze gaf er meer om dan om een auto of een verre vakantie. 

Diezelfde buurvrouw, uiteraard met d’r onafscheidelijke hoofddoek, nam soms haar leergierige kinderen mee en gebekt als zij waren wisten ze altijd wel iets uit de glazen snoeppot met koraalrode deksel te vissen. Ook bracht ze veel tijd door met het liefdevol schrijven van epistels aan instanties die haar op standaard wijze een voordelige lening aanboden. Juist omdat ze zo zuinig had geleefd prees ze zich in die brieven gelukkig dat dàt niet nodig was. Evengoed liet ze haar dank niet onbetuigd, want goedhartig en dankbaar zou ze een leven lang blijven.

Nu ze een decennium later op aandringen van haar zonen in een verzorgingshuis haar laatste dagen slijt, schuifelt ze met een sleutel om haar dunne hals, elke eerste dag van de week, terug naar de straat waar ze bijna zestig jaar achtereen ’s nachts haar dromen ving. Haar bed staat deze dagen drie kruispunten zuidelijker in de stad, middenin een door de tijd verloederde wijk.

Voorafgaand aan de tochten zit ze langdurig te mijmeren. Bovendien gebeurt het niet zelden dat op zulke momenten een storm achter haar ogen oplaait. Dan komt er weinig meer van de werkelijkheid terecht dan het opwinden van een klok of het blazen van stof van een plank. 

Tijdens haar laatste wandeling op zo’n maandagavond belde ze vermoeid ergens in die doodlopende straat aan. Achter alle ramen waren de gordijnen gesloten. Ze wilde het voortuintje verlaten maar voorzichtig draaide ze zich om. Onverwacht deed er toch -voor haar hoorbaar- uiteindelijk iemand zwijgend open; een sterk licht sloeg vanachter de opengeslagen deur op het tegelpad.  

Er werd tot het einde kortstondig op haar gewacht, eeuwigdurend op haar gerekend.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *