Korte verhalen

Tot zo | Het hart blijft een eenzame jager | Een echt verhaal


Zoals je in de muziek akkoordenschema’s hebt waarmee je het overgrote deel van de liedjes kunt ontleden, zo hebben de meeste romans en (korte) verhalen, met betrekking tot de compositie, ook overeenkomsten: protagonist wil iets (streven), dat mislukt (conflict), protagonist zoekt alternatief (ontwikkeling).  Drie voorbeelden:


Tot zo 

Ouderwetse, verlaten draaimolen met een houten hek er omheen. Illustratie bij korte verhalen van de tekstschrijvers.
© de tekstschrijvers

Na het overlijden van mijn vrouw heb ik het wijnglas waaruit ze haar laatste slok nam en waarop haar lippenstift als een tijdloze kus verzonken ligt, niet meer durven aanraken. Het staat als een relikwie op een verder lege tafel. Telkens als mijn blik erop tot stilstand komt kan ik haast geen stap meer zetten. Betraand verlaat ik dan de kamer. Toen het mij vandaag weer overkwam dacht ik al starend naar het glas -in deze leegte zou God, als hij zou bestaan, precies passen.- Ik denk ook nu aan jou, in wie ik ongeduldig en bedroefd mijn hoop heb gekerfd. Ik begrijp de hunkering van alleenstaanden; men is het alleen zijn moe of wil gewoon begrip. Door de tijd geslagen gaten moeten worden gevuld. Niet voor mij, nog niet door mij? Zeg jij het maar. Ik voel dat het in mijn leven nooit beter zal gaan dan deze ijzige dag, dat anderzijds het tij zou kunnen keren kan ik nu onmogelijk weten. Enfin, wat ik ga vertellen gaat eigenlijk niemand iets aan maar omdat het toch niet lang geheim zal blijven, vertel ik het. 

Ik ben eind veertig en tot de reorganisatie bijna mijn hele werkzame leven in dienst van de Spoorwegen. De veilige glazen stolp die mij van de nutteloosheid scheidde werd enkele maanden geleden bij mijn ontslag verbrijzeld en toch, ondanks de kleinstedelijke geluiden en luidruchtige menselijke verwevenheid hoorde ik die dag niets, er heerste stilte tussen mij en de wereld. Om de werkelijkheid enigszins te herstellen heb ik in mijn laatste dienstweek het NS-tenue: pantalon, colbert, gilet, blouse, stropdas nauwkeurig na laten maken, waarna ik iedere ochtend op dezelfde tijd als voorheen het huis verliet. Eigenlijk was er voor mij niet veel veranderd: aankomst en vertrek, de twee ultieme krachten in een leven komen tenslotte samen op een perron. Ik kon bovendien mijn werktijden kiezen, iets dat ik overigens zelden deed: ben nogal trouw aan de realiteit. Verhalen zijn voor mij dan ook slechts de dagdromen van de geschiedenis. 

Het eerste dat ik onlangs van jou Esther, mijn nieuw licht, in weerwil van alles waarnam was het getik van je hakken gevolgd door je warme hand op mijn schouder, je stem “Vanaf welk station vertrekt de trein naar Echt?” Uiteindelijk trof ik een uitnodigende blik op je voorname gezicht. 

Beheerst door melancholie liep ik een uur of wat geleden, in zorgvuldig gekozen kleding naar het station. “De lente lijkt ver, het liefst zou ik de winter doorbrengen in een warm land, maar altijd gaat er iets verkeerd.” hoorde ik iemand in het voorbijgaan zeggen. 

Op deze avond in februari biedt het landschap vanaf hier een grauwe aanbik. Ergens tussen de grijze nevel spiegelt de maan haar licht op een zwarte sloot. Ik zit aan de rand van het spoor met m’n laptop op de knieën qwertyui-op … zelfs de letters stoppen. Het duister is vertrouwd en helemaal van ons. Ik hoop dat je mij straks erin ontvangt, ik neem die van 21:08.


Het hart blijft een eenzame jager

Vulpen met er haaks onder de dop, zodat er een kruis ontstaat. Illustratie bij een kort verhaal van tekstschrijver Jacob.
© de tekstschrijvers

Ze wil naar buiten. Het vooruitzicht op rust in haar hart is sterker dan een zwak gestel. De wandelingen op de maandagavonden houden haar op de been. Te zeer verknocht aan die straat om ooit nog aan dit verzorgingshuis te kunnen wennen, slaat ze een verkleurde regenjas over haar mantelpak en haastig stopt ze wat grijze lokken onder een vale muts. 

Ze leefde zuinig. Zo was het doel van haar huwelijksreis het ‘drie landen punt’; de viering van haar zilveren bruiloft vond plaats in een wegrestaurant van ‘Van der Valk’, waar de omzet een hoger doel diende dan de tevredenheid van klanten. Iets wat lang aan de goedhartige vrouw kon knagen. Ze begreep dat een ‘Michelinster’ hier misplaatst zou zijn maar voor hun opzij gelegde geld had ze meer elan, of op z’n minst aandacht verwacht. Toch had ze er nooit spijt van dat ze na het verlaten van de huishoudschool de zorg voor haar gezin zwaarder vond wegen dan de mogelijkheid op een etentje in een chique restaurant, een krantenabonnement, een auto of een verre vakantie. Die zorg was namelijk hààr werk.

In het huis van haar leven waar ze zevenenvijftig jaar elke nacht heeft geslapen, beleefde ze haar gelukkigste momenten wanneer tussen vier en zes, de twee zonen uit school aanschoven en er, als vader kwam eten, drie generaties aan tafel zaten. Herinneringen aan dat geluk kwamen tot verdriet vaker dan haar volwassen kerels terug.

Ook daarom stond ze samen met haar man dagen achtereen gebukt tussen de schuttingen van een keurig onderhouden tuin, waarin azalea’s, klaprozen en tulpen in door witte stenen afgebakende perkjes groeiden, en waar hoog boven zwermen zwaluwen in de nazomer uiteenvielen. 

De winter die daarop volgde bleef ze welbeschouwd met zichzelf alleen. De burenplicht leefde nog wèl, en zo kwam het dat ze tweemaal per week visite kreeg van een vrouw die ze voordien alleen van gezicht kende. Ze kon zich op deze bezoekjes verheugen: ze gaf er meer om dan om een auto of een verre vakantie. 

Diezelfde buurvrouw, uiteraard met d’r onafscheidelijke hoofddoek, nam soms haar leergierige kinderen mee en gebekt als zij waren wisten ze altijd wel iets uit de glazen snoeppot met koraalrode deksel te vissen. Ook bracht ze veel tijd door met het liefdevol schrijven van epistels aan instanties die haar op standaard wijze een voordelige lening aanboden. Juist omdat ze zo zuinig had geleefd prees ze zich in die brieven gelukkig dat dàt niet nodig was. Evengoed liet ze haar dank niet onbetuigd, want goedhartig en dankbaar zou ze een leven lang blijven.

Nu ze een decennium later op aandringen van haar zonen in een verzorgingshuis haar laatste dagen slijt, schuifelt ze met een sleutel om haar dunne hals, elke eerste dag van de week, terug naar de straat waar ze bijna zestig jaar achtereen ‘s nachts haar dromen ving. Haar bed staat deze dagen drie kruispunten zuidelijker in de stad, middenin een door de tijd verloederde wijk.

Voorafgaand aan de tochten zit ze langdurig te mijmeren. Bovendien gebeurt het niet zelden dat op zulke momenten een storm achter haar ogen oplaait. Dan komt er weinig meer van de werkelijkheid terecht dan het opwinden van een klok of het blazen van stof van een plank. 

Tijdens haar laatste wandeling op zo’n maandagavond belde ze vermoeid ergens in die doodlopende straat aan. Achter alle ramen waren de gordijnen gesloten. Ze wilde het voortuintje verlaten maar voorzichtig draaide ze zich om. Onverwacht deed er toch -voor haar hoorbaar- uiteindelijk iemand zwijgend open; een sterk licht sloeg vanachter de opengeslagen deur op het tegelpad.  

Er werd tot het einde kortstondig op haar gewacht, eeuwigdurend op haar gerekend.


Een echt verhaal

Twee boeken, een van van het Reve en een van Hermans, in een oude lijmklem van hout. Illustratie bij drie korte verhalen waarin deze schrijvers voorkomen.
© de tekstschrijvers

Ik vervolg mijn weg naar huis in de hoop genoeg van de hernieuwde kennismaking met een jeugdvriend te onthouden om er iets van op papier te krijgen. Dat doe ik graag; volgens mij zijn ideeën en verhalen namelijk de enige manier om vat te krijgen op de realiteit. Wat kan de grens tussen werkelijkheid en waan beter scherp stellen dan een verhaal? Maar ‘k loop op de feitloze feiten vooruit…

Door een signeersessie van de Haagse zenuwlijder Aart B. Bocht slenter ik na de ontmoeting, later dan gewoonlijk op een zaterdagmiddag, van mijn werk naar huis. Alina, de waarheid gebiedt het mij te melden, hing als een natte dweil laveloos om de nek van die wild gebarende maniak. Adoreren zulke lui min of meer bekende mensen omdat ze verwachten dat het succes naar ze afstraalt? Het slot klikt met een vertrouwd geluid open, thuis.

Ik geloof trouwens niet dat ik mezelf heb voorgesteld… mijn naam is Bouwe Valerah, geboren en getogen in het oosten van het land. Ik weet niet veel meer van mijn kleutertijd, maar vanuit de kamer op de eerste verdieping van mijn ouderlijk huis reikte m’n kinderlijke blik vanaf bed over de IJssel en de Heuvelrug, zoveel is zeker. De seizoenen werden er vervolgens jaar na jaar ruimhartig, door de altijd openstaande ramen uitgestrooid. Ik herinner mij vreemd genoeg van mijn eerste jaren voornamelijk geluiden. Dezelfde vogels die bijvoorbeeld met een rollende ‘R’ aan het einde van een hoogmoedige lied de zomer uitluiden, haalden in mijn geheugen, eerder met angstig gepiep de lente binnen. Nog steeds kan ik op bijna elk moment die klanken uit de tuin van mijn jeugd oproepen, om er met bijna hetzelfde gevoel als destijds verinnerlijkt naar te luisteren.

De nagenoeg geruisloze start van mijn verhaal maakte jaren later met iets meer kabaal plaats voor de pubertijd. Alhoewel, een verbroken verkering en een val van een brommer, dan heb je die hele opstandige fase eigenlijk wel gehad. Om een eigen plek in de maatschappij op te eisen verliet ik als adolescent het ouderlijk huis en ging met tegenzin op kamers in een grote stad. Na de Lerarenopleiding Nederlands in Amsterdam kwam ik, na twee jaar in het onderwijs, uiteindelijk bij boekhandel ‘De Koperen Tuin’ want achluofobie maakte voortijdig een einde aan een loopbaan als onderwijzer; orde houden in een klas vol lawaaiige pubers na een angstige nacht is aanzienlijk lastiger dan de dag uitzitten tussen een overdaad aan gestolde eeuwigheid. Ik heb er sinds ik in therapie ben trouwens minder last van, die beduchtheid voor het donker maar nog steeds durf ik minstens drie nachten op zeven niet in slaap te vallen; bang voor alles dat het duister herbergt.

Enfin, voor een leven tussen de letteren verhuisde ik dus voor een tweede maal, ditmaal naar Middelburg.
Stapels maken in De Koper’n, boeken op alfabet in schappen duwen, bestellingen plaatsen en zorg dragen voor de bezorging. Bovenal lezers van advies voorzien. Het gaat mij makkelijk af, het aan de man brengen van fictie, ik hou ervan.

De arbeidsomstandigheden verbeterden toen twee jaar geleden, het moet in de lente geweest zijn, Alina werd aangenomen. Ze is ouder dan ik ben, midden dertig. Elke ochtend stapt ze met blosjes op haar wangen van de fiets. Daarna fatsoeneert ze in het toilet, naast de afdeling fictie, haar krullen. Als ze vervolgens naar de kassa loopt om rollen muntgeld op de rand van de lade kapot te slaan, veegt ze routineus haar zwart omrande bril schoon aan haar blouse. Elke ochtend hetzelfde ritueel. Wanneer ik, als gevolg van mijn angst na een doorwaakte nacht niet op gang kom, zet ze sterk geurende koffie en knipoogt samenzweerderig tijdens het inschenken. Er ontgaat haar doorgaans weinig.

Over mij is dit voor nu genoeg. Voor ik straks de met angst gevulde leegte intreedt, zou ik graag nog de afwas doen en mijn gammele boekenkast van nieuwe voorraad voorzien. Ik dénk dat ‘k het voor vandaag hier bij laat.

Tussen de bedrijven door worden jij en ik, oude vriend, elke nacht een ietsje ouder. Nieuwe lijnen trekken ongemerkt in onze huid. De groeiende slagschaduw van de tijd brengt ons, als oogleden voor de slaap, dichter bij elkaar. Maar, hoewel het vertrouwde naar mij blijft lonken, moet ik uiteindelijk opnieuw afstand nemen van wat mij bekend voorkomt en overgeven aan wat komen gaat. Het is goed want het is niet anders.

Deuren dicht, gordijnen net ver genoeg sluiten om de nacht buiten te houden maar beslist niet te ver, zodat het licht van de straatlantaarn schaduwen kan tekenen op de vloer. Alsof het huis tussen geknepen oogleden rust zoekt maar de slaap niet definitief wil vatten.

Daar lig ik, starend naar het plafond terwijl min of meer vertrouwde geluiden de slaapkamer vullen. Bij de buren kraakt parket, de wekker tikt, bloed stroomt bonkend door mijn aderen, ik hoor huiverend hoe mij hartslag interfereert met de klok, water door buizen, de wekker tikt, de wekker tikt, buiten start een auto. Ik grijp links en rechts de zijkanten van het bed en hou het onderlaken met gebalde vuisten vast. Wie weet hoeveel later lijken alleen de geluiden veranderd: angst smoort elk tijdsbesef onder mijn deken. Houterig gekraak begeleidt mijn gedachten en een hels kabaal vult de ruimte. Zonder regelmaat worden uiteindelijk ploffende klanken door de stilte geabsorbeerd.

In mijn beleving duurt het uren voor ik van bed durf en de kamerdeur voorzichtig, met het angstzweet op het voorhoofd, een ietsje openduw: boekenkast van de muur, inhoud achteloos door het toeval gesorteerd in wankele stapeltjes, nergens hoger dan drie boeken. Hier en daar een opengeslagen exemplaar.
“Wat is dit in Godsnaam?” Hoor ik. “Ik ben wel wat wendingen gewend maar dit slaat werkelijk alles. Ik was net op weg naar pagina 74 terwijl ik een vaas stond vol te pissen. Tegen wie sta ik hier eigenlijk te praten? Ach, zolang niemand mij hoort kan deze monoloog een wederzijds begrip niet in de weg staan.” Gestommel en het geknisper van omslaande bladzijden. Nauwelijks zichtbaar in een streep duister duwt iemand met zijn hand op de knie zich staande: “Jawel, ik hoor je… Nummeral, heb jij mij dit aangedaan? Ach, je moet weten dat ik toch nooit slaap.” De eerste stem antwoordt, door geschuifel nauwelijks verstaanbaar: “Nummeral, wat is dat voor naam? Je kunt nog beter dood zijn dan Nummeral heten. Nee, de naam is Frits.” In vormloze gedachten haal ik een stoel uit de keuken en plaats die voorzichtig bij de deur van de woonkamer en net nadat ik erop plaats neem, zie ik een een schim naast een flauwe heuvel van boeken zijn rugzak afdoen.

“Frits… dat klinkt in weerwil van de situatie alledaags!” De spreker blijkt, nu hij zich in het schijnsel van de lantaarn beweegt, een tamelijk jonge man met een langwerpig bleek gezicht en een daadkrachtige onderkaak, witte tanden die eruitzien of ze de hardste noten kunnen kraken. Daarboven een verbazingwekkend hoog voorhoofd dat de indruk nalaat of al zijn gedachten klaar staan om een uitval te wagen bij de geringste provocatie. Heel zijn statige verschijning lijkt naar begrip voor de hele bedoeling te zoeken, als ik hem hoor zeggen: “Aha… Frits, mijn naam is Alfred. Ik zeg bewust niet dat ik Alfred bén, nee, mijn naam is Alfred.” “Beste Alfred, het is de mededeling die het hem doet, niet de werkelijkheid zoals die zou zijn als de mededeling waar is”.

Terwijl ik stofdeeltjes in het schijnsel van licht zie dansen, is het Alfred die antwoordt:
“Veel mensen houden hun paranoia voor de waarheid, trouwens waarin verschilt de werkelijkheid van een verhaal?” Frits verzucht hoorbaar: “De werkelijkheid herken je aan haar onwaarschijnlijkheid.”

Aart B. Bocht is een anagram voor Bart Chabot. Verder tref je in de slotdialoog romanfiguren van Reve (Frits uit De Avonden) en Hermans (Alfred uit Nooit Meer Slapen). Beide boek titels vullen het onderwerp aan. De achternaam van de schrijver (Valerah) is een anagram voor ‘verhaal’. De bijfiguur haar naam lijkt op alinea, da’s duidelijk.