Een echt verhaal

Zoals je in de muziek akkoordenschema’s hebt waarmee je het overgrote deel van de liedjes kunt ontleden, zo hebben de meeste romans en (korte) verhalen ook overeenkomsten: protagonist wil iets (streven), dat mislukt (conflict), protagonist zoekt alternatief (ontwikkeling).

Twee boeken, een van van het Reve en een van Hermans, in een oude lijmklem van hout. Illustratie bij een kort verhaal waarin deze schrijvers voorkomen.
© de tekstschrijvers

Ik vervolg mijn weg naar huis in de hoop genoeg van de hernieuwde kennismaking met een jeugdvriend te onthouden om er iets van op papier te krijgen. Dat doe ik graag; volgens mij zijn ideeën en verhalen namelijk de enige manier om vat te krijgen op de realiteit. Wat kan de grens tussen werkelijkheid en waan beter scherp stellen dan een verhaal? Maar ‘k loop op de feitloze feiten vooruit…

Door een signeersessie van de Haagse zenuwlijder Aart B. Bocht slenter ik na de ontmoeting, later dan gewoonlijk op een zaterdagmiddag, van mijn werk naar huis. Alina, de waarheid gebiedt het mij te melden, hing als een natte dweil laveloos om de nek van die wild gebarende maniak. Adoreren zulke lui min of meer bekende mensen omdat ze verwachten dat het succes naar ze afstraalt? Het slot klikt met een vertrouwd geluid open, thuis.

Ik geloof trouwens niet dat ik mezelf heb voorgesteld… mijn naam is Bouwe Valerah, geboren en getogen in het oosten van het land. Ik weet niet veel meer van mijn kleutertijd, maar vanuit de kamer op de eerste verdieping van mijn ouderlijk huis reikte m’n kinderlijke blik vanaf bed over de IJssel en de Heuvelrug, zoveel is zeker. De seizoenen werden er vervolgens jaar na jaar ruimhartig, door de altijd openstaande ramen uitgestrooid. Ik herinner mij vreemd genoeg van mijn eerste jaren voornamelijk geluiden. Dezelfde vogels die bijvoorbeeld met een rollende ‘R’ aan het einde van een hoogmoedige lied de zomer uitluidden, haalden in mijn geheugen, eerder met angstig gepiep de lente binnen. Nog steeds kan ik op bijna elk moment die klanken uit de tuin van mijn jeugd oproepen, om er met bijna hetzelfde gevoel als destijds verinnerlijkt naar te luisteren.

De nagenoeg geruisloze start van mijn verhaal maakte jaren later met iets meer kabaal plaats voor de pubertijd. Alhoewel, een verbroken verkering en een val van een brommer, dan heb je die hele opstandige fase eigenlijk wel gehad. Om een eigen plek in de maatschappij op te eisen verliet ik als adolescent het ouderlijk huis en ging met tegenzin op kamers in een grote stad. Na de Lerarenopleiding Nederlands in Amsterdam kwam ik, na twee jaar in het onderwijs, uiteindelijk bij boekhandel ‘De Koperen Tuin’ want achluofobie maakte voortijdig een einde aan een loopbaan als onderwijzer; orde houden in een klas vol lawaaiige pubers na een angstige nacht is aanzienlijk lastiger dan de dag uitzitten tussen een overdaad aan gestolde eeuwigheid. Ik heb er sinds ik in therapie ben trouwens minder last van, die beduchtheid voor het donker maar nog steeds durf ik minstens drie nachten op zeven niet in slaap te vallen; bang voor alles dat het duister herbergt. 

Enfin, voor een leven tussen de letteren verhuisde ik dus voor een tweede maal, ditmaal naar Middelburg.
Stapels maken in De Koper’n, boeken op alfabet in schappen duwen, bestellingen plaatsen en zorg dragen voor de bezorging. Bovenal lezers van advies voorzien. Het gaat mij makkelijk af, het aan de man brengen van fictie, ik hou ervan.

De arbeidsomstandigheden verbeterden toen twee jaar geleden, het moet in de lente geweest zijn, Alina werd aangenomen. Ze is ouder dan ik ben, midden dertig. Elke ochtend stapt ze met blosjes op haar wangen van de fiets. Daarna fatsoeneert ze in het toilet, naast de afdeling fictie, haar krullen. Als ze vervolgens naar de kassa loopt om rollen muntgeld op de rand van de lade kapot te slaan, veegt ze routineus haar zwart omrande bril schoon aan haar blouse. Elke ochtend hetzelfde ritueel. Wanneer ik, als gevolg van mijn angst na een doorwaakte nacht niet op gang kom, zet ze sterk geurende koffie en knipoogt samenzweerderig tijdens het inschenken. Er ontgaat haar doorgaans weinig.

Over mij is dit voor nu genoeg. Voor ik straks de met angst gevulde leegte intreedt, zou ik graag nog de afwas doen en mijn gammele boekenkast van nieuwe voorraad voorzien. Ik dénk dat ‘k het voor vandaag hier bij laat.

Tussen de bedrijven door worden jij en ik, oude vriend, elke nacht een ietsje ouder. Nieuwe lijnen trekken ongemerkt in onze huid. De groeiende slagschaduw van de tijd brengt ons, als oogleden voor de slaap, dichter bij elkaar. Maar, hoewel het vertrouwde naar mij blijft lonken, moet ik uiteindelijk opnieuw afstand nemen van wat mij bekend voorkomt en overgeven aan wat komen gaat. Het is goed want het is niet anders.

Deuren dicht, gordijnen net ver genoeg sluiten om de nacht buiten te houden maar beslist niet te ver, zodat het licht van de straatlantaarn schaduwen kan tekenen op de vloer. Alsof het huis tussen geknepen oogleden rust zoekt maar de slaap niet definitief wil vatten.

Daar lig ik, starend naar het plafond terwijl min of meer vertrouwde geluiden de slaapkamer vullen. Bij de buren kraakt parket, de wekker tikt, bloed stroomt bonkend door mijn aderen, ik hoor huiverend hoe mij hartslag interfereert met de klok, water door buizen, de wekker tikt, de wekker tikt, buiten start een auto. Ik grijp links en rechts de zijkanten van het bed en hou het onderlaken met gebalde vuisten vast. Wie weet hoeveel later lijken alleen de geluiden veranderd: angst smoort elk tijdsbesef onder mijn deken. Houterig gekraak begeleidt mijn gedachten en een hels kabaal vult de ruimte. Zonder regelmaat worden uiteindelijk ploffende klanken door de stilte geabsorbeerd.

In mijn beleving duurt het uren voor ik van bed durf en de kamerdeur voorzichtig, met het angstzweet op het voorhoofd, een ietsje openduw: boekenkast van de muur, inhoud achteloos door het toeval gesorteerd in wankele stapeltjes, nergens hoger dan drie boeken. Hier en daar een opengeslagen exemplaar.


“Wat is dit in Godsnaam?” Hoor ik. “Ik ben wel wat wendingen gewend maar dit slaat werkelijk alles. Ik was net op weg naar pagina 74 terwijl ik een vaas stond vol te pissen. Tegen wie sta ik hier eigenlijk te praten? Ach, zolang niemand mij hoort kan deze monoloog een wederzijds begrip niet in de weg staan.” Gestommel en het geknisper van omslaande bladzijden. Nauwelijks zichtbaar in een streep duister duwt iemand met zijn hand op de knie zich staande: “Jawel, ik hoor je… Nummeral, heb jij mij dit aangedaan? Ach, je moet weten dat ik toch nooit slaap.” De eerste stem antwoordt, door geschuifel nauwelijks verstaanbaar: “Nummeral, wat is dat voor naam? Je kunt nog beter dood zijn dan Nummeral heten. Nee, de naam is Frits.” In vormloze gedachten haal ik een stoel uit de keuken en plaats die voorzichtig bij de deur van de woonkamer en net nadat ik erop plaats neem, zie ik een een schim naast een flauwe heuvel van boeken zijn rugzak afdoen. “Frits… dat klinkt in weerwil van de situatie alledaags!”

De spreker blijkt, nu hij zich in het schijnsel van de lantaarn beweegt, een tamelijk jonge man met een langwerpig bleek gezicht en een daadkrachtige onderkaak, witte tanden die eruitzien of ze de hardste noten kunnen kraken. Daarboven een verbazingwekkend hoog voorhoofd dat de indruk nalaat of al zijn gedachten klaar staan om een uitval te wagen bij de geringste provocatie. Heel zijn statige verschijning lijkt naar begrip voor de hele bedoeling te zoeken, als ik hem hoor zeggen: “Aha… Frits, mijn naam is Alfred. Ik zeg bewust niet dat ik Alfred bén, nee, mijn naam is Alfred.” “Beste Alfred, het is de mededeling die het hem doet, niet de werkelijkheid zoals die zou zijn als de mededeling waar is”.

Terwijl ik stofdeeltjes in het schijnsel van licht zie dansen, is het Alfred die antwoordt:
“Veel mensen houden hun paranoia voor de waarheid, trouwens waarin verschilt de werkelijkheid van een verhaal?” Frits verzucht hoorbaar: “De werkelijkheid herken je aan haar onwaarschijnlijkheid.”

Aart B. Bocht is een anagram voor Bart Chabot. Verder tref je in de slotdialoog romanfiguren van Reve (Frits uit De Avonden) en Hermans (Alfred uit Nooit Meer Slapen). Beide boek titels vullen het onderwerp aan. De achternaam van de schrijver (Valerah) is een anagram voor ‘verhaal’. De bijfiguur haar naam lijkt op alinea, da’s duidelijk.

Zelf schrijver worden

De Nederlandse schrijver Gerard Reve achter zijn schrijftafel
© Steye Raviez, op de KABK nog een semester les van gehad 

Citaat uit de doctoraalscriptie van Mari Brok, Nederlandse Taal en Cultuur Universiteit Utrecht. Maart 2007.

Zelf schrijver worden, als je de ambitie hebt om te gaan schrijven is dit elementair. In november 1985 hield Reve vier verhandelingen in het kader van de Albert Verwey-lezingen in Leiden. Dit zijn de meest prominente teksten waarin Reve zijn poëticale standpunten bespreekt.

“In de eerste lezing, ‘De Vrouw Van Rome’, bespreekt Reve de invloed van religie op kunst. Hij definieert kunst (én religie) als gestileerd menselijk handelen, dat een ontroering teweeg brengt. Als een van de elementen stilering, menselijk handelen of ontroering ontbreekt, is er geen sprake van kunst. De opdracht van de kunst is het duiden van de werkelijkheid. Volgens Reve bestaat er geen andere kunst dan religieuze kunst en het diepste, wezenlijke en nooit afwezige thema van alle kunst is de dood.

De tweede lezing, ‘Echt Gebeurd Is Geen Excuus’, heeft als onderwerp de theorie van het schrijven van leesbaar proza. Reve verdeelt proza in vier zuilen: Conceptie, Compositie, Stijl en Woordgebruik. Conceptie en Stijl zijn aangeboren eigenschappen en Reve noemt ze daarom de onvrije zuilen. Compositie en Woordgebruik zijn de vrije zuilen, die door oefening en studie geleerd kunnen worden.

Onder Conceptie valt visie: een diepgeworteld, goeddeels in het onbewuste verankerd blijvend levensgevoel. Talent valt eveneens onder Conceptie en deze zuil draagt volgens Reve alles: er is een verplichte aanwezigheid van de tijd, eenheid van conventie, weerspiegeling, anticipatie of aankondiging en een verbod op het onverwachte.

Stijl is het specifieke ritme en het tempo waarmee een auteur een idee ontvouwt. Een goede auteur herken je aan zijn stijl en deze zuil is in beslissende mate gedetermineerd door de zuil Conceptie. Stijl is iets anders dan Woordgebruik. Het verschil is gelegen in het feit dat een bepaalde stijl een bepaald woordgebruik eist.

Woordgebruik is van groot belang: het kan een vervolmakende factor zijn. Volgens Reve kan een auteur leren hoe hij een goede combinatie maken tussen Woordgebruik en Stijl en daarom noemt hij deze zuil vrij.


de jonge Reve met een wijnglas; zo zien we die tekstschrijver graag
© Steye Raviez

De tweede zuil, Compositie, omvat de begrippen handeling, intrige, conflict en motief en is de bewustmaking van de Conceptie. Voor die bewustmaking is een aantal aspecten van belang. Op de eerste plaats is er een verschil tussen story (het verhaal) en plot (de intrige). De lezer van verhalend proza verlangt naar een zinhebbend causaal verband. Verder geeft hij aan dat er een tijdsaanduiding moet zijn, omdat het voor de lezer dan duidelijk wordt dat er iets gebeurt. Een handeling dient ook in de tijd geplaatst te worden, anders overleeft het werk de tijd niet. De tijd maakt deel uit van een complex en hierdoor krijgt de lezer houvast. Er dient bij de lezer een voorstelling te ontstaan, die nooit identiek kan zijn aan die van de auteur, maar emotioneel daaraan gelijkwaardig is.

De aankondiging is van groot belang, omdat er geen onverwachte belangrijke gebeurtenissen mogen plaatsvinden. Een aankondiging zorgt ervoor dat de lezer ontroerd kan raken en verhoogt de waarschijnlijkheid en de geloofwaardigheid. Vooral dat laatste is een vereiste voor goede literatuur.

De geloofwaardigheid illustreert Reve aan de hand van twee onderwerpen: de functie van de dialoog (deze wordt vaak onderschat in verhalend proza) en de onbruikbaarheid van de werkelijkheid (deze is onwaarschijnlijk en volstrekt ongeloofwaardig). Een goede dialoog kenmerkt zich door een afwisseling van directe rede, indirecte rede, monologue intérieur en zakelijke opsomming van het gesprokene. Ook moeten er rustpunten zijn voor de lezer, bijvoorbeeld door het beschrijven van geluiden, van het weer en van iemands blik. De werkelijkheid moet gestileerd worden weergegeven. Een onafgezwakte weergave van de werkelijkheid levert ongeloof op bij lezer en criticus.


tekstschrijver Rene poseert tussen twee huizen voor een Frans landschap
© Steye Raviez

In de derde lezing, ‘Zonder Zonde Gaat Het Niet’, behandelt Reve de overige factoren van de compositie: vergroting door verkleining, tragiek versterkt door humor, sterkte door zwakte, vrijheid uit noodlot en weder en wind. Deze factoren hebben alle te maken met zin en duiding van het menselijk lot: het zijn veel meer metafysische factoren dan factoren van techniek en ambacht. Vergroting door verkleining betreft het fenomeen dat de enkeling interessanter is dan de massa. Het kleine, zwakke machteloze roept diep medeleven bij ons op. Volgens Reve ervaren wij bij uitstek het lijden en de dood in het eenzaam uitgebeelde.

Tragiek versterkt door humor is een doeltreffend gereedschap, maar het moet wel met grote zorgvuldigheid worden toegepast. De werking berust op het door een geintje schijnbaar op losse schroeven zetten van de geldigheid van de tragiek. Hierdoor wordt de tragiek door de lezer dieper ervaren.

Sterkte door zwakte is van groot belang volgens Reve. Een auteur moet zijn personages een karakter meegeven dat bestaat uit goede en slechte eigenschappen: het personage komt dan levensecht over bij de lezer en deze kan zich met het personage identificeren, van hem houden of medelijden met hem hebben.

Voor de factor vrijheid uit noodlot refereert Reve aan Arthur Schopenhauer. Volgens Schopenhauer kan iemand maar één ding willen en datgene wat hij wil kan hij niet, maar moet hij doen. Wij kiezen in vrijheid, maar wat we kiezen ‘geschieht notwendig’. Reve vindt dat de onafwendbaarheid van het lot, in proza gepresenteerd, de spanning niet wegneemt, maar juist versterkt.

Met weder en wind doelt Reve op meteorologische omstandigheden. Het doel ervan is het verhaal decor te geven. Het gaat hierbij om een zinhebbende aanwezigheid. Deze factor vervult de rol van koor: commentaar, aankondiging en bevestiging van het waarheidsgehalte.


tekstschrijver Reve op oudere leeftijd
© Steye Raviez

In de vierde lezing, ‘Misbruik Nooit Zijn Naam’, bespreekt Reve het woordgebruik: die gang van zaken waarbij een auteur, al voortschrijvend, met bewuste of onbewuste opzet, tot de vertolking van een begrip een woord of uitdrukking bezigt met uitsluiting van alle andere. Het doel is dan een bepaald effect te bereiken. Hij onderscheidt twaalf soorten woordgebruik in vier categorieën: graden van stelligheid, anomalisch woordgebruik, het cliché en het laatdunkend woordgebruik.

In de graden van stelligheid onderscheidt hij afstandelijk of ambtelijk woordgebruik, ironisch woordgebruik, overdrijvend woordgebruik en schijnbaar verzwakkend woordgebruik. Reve hecht aan ‘waardige woorden’ en verkiest deze boven platte equivalenten.
Tot anomalisch woordgebruik (woordgebruik dat afwijkt van een regel) rekent hij pleonastisch woordgebruik, het niveauveranderend woordgebruik en het opzettelijk woordgebruik. Hij licht dit vervolgens toe met voorbeelden.
In tegenstelling tot de gangbare opvattingen, namelijk dat het cliché een afgesleten woord of uitdrukking is, vindt Reve juist dat een begrip samengebalde betekenis krijgt door gebruikt te maken van het cliché. De voordelen van het cliché zijn het niet meer hoeven nadenken over de letterlijke betekenis ervan en het feit dat iedereen het begrijpt.

Onder laatdunkend woordgebruik schaart Reve scheldend woordgebruik, insinuerend woordgebruik, godslasterlijk woordgebruik en obsceen of pornografisch woordgebruik. Scheldend woordgebruik is zelden effectief. Insinuerend woordgebruik schenkt de auteur die het gebruikt een niet geringe genoegdoening. Het blijft meestal ongestraft, maar is altijd moreel ontoelaatbaar handelen. Het gebruik van godslasterlijke woorden acht Reve een de mens vernederend bedrijf, dat slechts bij hoge uitzondering toegelaten kan worden, bijvoorbeeld om in een dialoog iemands stemming te typeren. Door de naam van God uit te spreken wordt God tegenwoordig. Obsceen of pornografisch woordgebruik duidt Reve aan met vuilschrijverij. Het is een manier van schrijven die iets als vuil en minderwaardig voorstelt, dat het niet is. Pornografie en godslastering zijn voor Reve vrijwel hetzelfde.

Tot slot zegt Reve nog iets over kitsch. Cliché en kitsch hebben een door versimpeling bewerkstelligde eenduidigheid gemeen. Bovendien worden deze begrippen door velen als verwerpelijk beschouwd. Kitsch is lastig te definiëren. Het is wel duidelijk dat het er bij kitsch te dik bovenop ligt. Toch is kitsch onontbeerlijk. Als het vakkundig wordt uitgevoerd, komt men te weten waar het over gaat en bestaat er geen twijfel over wat het voorstelt. Volgens Reve bestaat het hele leven uit een aaneenschakeling van cliché en kitsch. Om de werkelijkheid te duiden is Reve dan ook het cliché en de kitsch steeds minder gaan schuwen en het resultaat is, volgens hem, bemoedigend.”

Bron: doctoraalscriptie Mari Brok, Nederlandse Taal en Cultuur Universiteit Utrecht. Maart 2007